Routine Outcome Monitoring komt moeizaam op gang
Datum: 17-02-2013
Routine Outcome Monitoring komt moeizaam op gang
ROM staat voor Routine Outcome Monitoring, het periodiek meten van de behandeleffecten. De meeste GGZ-organisaties, van grote geïntegreerde instellingen tot zelfstandig gevestigde psychiaters en psychologen, vinden het lastig om ROM geïmplementeerd te krijgen. De druk van de meeste zorgverzekeraars op de implementatie is groot. Landelijk is in 2010 overeengekomen dat de meetgegevens in een centrale database komen. Zorgverzekeraars verwachten op basis van die afspraken een gemiddeld aanleverpercentage van geldige ROM-metingen van 30% over 2012. De meeste organisaties halen dat percentage (bij lange na) niet. Terwijl het percentage over 2013 wordt verhoogd naar 40%.
In 2010 en 2011 ben ik bij het project ROMggz betrokken geweest. Dit landelijke project was gericht op de ontwikkeling en het gebruik van ROM. Sinds een aantal maanden heb ik weer intensief met ROM te maken. Nu vanuit een GGZ-organisatie die zijn best doet om ROM te implementeren. Waar tegenaan wordt gelopen, werd in 2011 al onderkend: het verschil tussen een zorgperspectief en een financieringsperspectief. Maar ik zie dat de implementatie nog weerbarstiger is, dan dat ik in 2011 heb vermoed.
Waarom lukt dat aanleverpercentage niet? Zoals gezegd is een grote belemmering dat de logica van de behandelaren een andere is dan de spelregels die voor aanlevering gelden. Een behandelaar bekijkt de voortgang en het effect van de behandeling over de periode dat de behandeling duurt en noemt dat een ‘zorgtraject’. In dat zorgtraject zitten meerdere evaluatiemomenten. Het is zinvol om ROM aan die evaluatiemomenten te koppelen, zodat de voortgang van het behandelproces voor cliënt en behandelaar inzichtelijk wordt.
Voor de aanlevering van de ROM-data bij de centrale database van de Stichting Benchmark GGZ (SBG) is bepaald dat ROM gekoppeld wordt aan de DBC (diagnose behandel combinatie). Een DBC is maximaal 1 jaar geldig en er zit een prijskaartje aan vast. Vanuit het perspectief van een zorgverzekeraar is het logisch dat ROM aan een DBC is gekoppeld: de zorgverzekeraar wil weten welke kwaliteit hij voor een geboden prijs krijgt. Het ‘zorgtraject- denken’ en het ‘DBC-denken’ marcheren (nog) niet samen. Ik merk in de dagelijkse praktijk hoe behandelaren eraan moeten wennen, dat van hen wordt verwacht dat ze, naast de logica van de zorg, een andere logica adapteren: die van het geld.
En er zijn ook veel ‘aanloopproblemen’. Sommige spelregels van SBG pakken lastig uit. Vermoedelijk zijn dat onbedoelde effecten, die het aanleverpercentage drukken en nu om aanpassing van de spelregels vragen. Als voorbeeld: voor een ACT-team dat dak- en thuislozen met psychische stoornissen behandelt, is het ondoenlijk om de patiënt te vragen om een vragenlijst (zo mogelijk digitaal) in te vullen. En dat is wel de bedoeling. Een ander voorbeeld: bij patiënten die 1 tot 3 maal per jaar bij een psychiater langs komen om te checken of de medicatie nog goed is ingesteld, is het de vraag of een voor- en een nameting ieder DBC-jaar zinvol is. Er is relatief geringe behandeltijd en er wordt wel een grote inspanning van het zorgsecretariaat, de patiënt en de behandelaar verwacht. De kosten/baten zijn niet met elkaar in verhouding. Ik noem nu twee voorbeelden maar er is meer dan een pagina te vullen met situaties waarbij ROM verwordt tot een bureaucratisch en onnuttig instrumentarium.
Daarnaast zijn er ook zorginhoudelijke aandachtspunten die door de implementatie van ROM voor het voetlicht komen. Behandelaren die bijvoorbeeld graag zouden zien dat de huisarts de controle op de medicatie-instelling overneemt. Maar de samenwerking tussen eerste en tweede lijnszorg is daar (nog) niet altijd aan toe. Een ander aandachtspunt is de wachtlijst. Is ‘goede’ zorg een wachttijd tot de behandeling van langer dan 3 maanden na de diagnosefase? Daar kan je zo je vragen bij stellen. Helaas zie ik dat door de hectiek van ‘het implementeren’ dergelijke vraagstukken naar de achtergrond raken.
De meeste behandelaren hebben een allergie ontwikkeld voor de druk die zorgverzekeraars zetten. Als er onvoldoende wordt geROMd, wordt het instellingsbudget substantieel gekort. Managers ervaren als eerste deze maatregel. Zij zetten de ervaren druk door naar behandelaren. En behandelaren balen en zeggen: we moeten ROMmen voor de zorgverzekeraar. Terwijl dat in essentie niet de bedoeling is: het zicht op de behandeleffecten is primair bedoeld voor de patiënt en de behandelaar. En die doelstelling wordt door al het gedoe uit het oog verloren.