Workshop Samenwerking
Datum: 24-11-2011
Workshop Samenwerking
Gisterenavond hadden wij op kantoor de tweede workshop over vormen van samenwerking in de gezondheidszorg. In het voorjaar hebben we een aantal workshops over coöperaties gegeven. Daar bleek de behoefte om ook over andere vormen van samenwerking kennis en ervaring te delen. Dat was reden voor ons om twee workshops over samenwerking in algemene zin te geven. De workshops worden goed bezocht en als waardevol ervaren. We overwegen daarom om in het voorjaar weer zo’n workshop te organiseren.
Maar nu naar gisterenavond. We starten met een presentatie van C3. Eveline en ik hebben een modelletje ontwikkeld om de verschillende aspecten van samenwerking in één ster samen te brengen. Dat model is weergegeven in onderstaand plaatje. Op iedere as staat een aspect en langs de as varieert de mate van intensiteit van de samenwerking. Die intensiteit bepaalt de keuzen die je maakt voor de samenwerking. Het model werkt zeer verhelderend om te bepalen hoe doel en vorm van de samenwerking bij elkaar passen. Dat bleek tijdens beide workshops. (Als u er meer van wilt weten, meldt u dan aan voor de workshop volgend jaar. De datum wordt binnenkort bekend.)
Na de presentatie inventariseren we de vragen van de deelnemers. We bespreken die vragen en een of meer van de casussen, waar de deelnemers bij betrokken zijn. Die combinatie van input van C3 en uitwisseling van eigen ervaringen wordt zeer gewaardeerd. Het leidt er vaak toe dat we tijdens de workshop de kennis en ervaring opnieuw ordenen tot nieuwe inzichten. Zo ging het gisteren ook.
Een van de vragen was of er een ondergrens te benoemen is, die noodzaakt tot samenwerking. Een van de aanleidingen daartoe was de nostalgische hunkering van Fleur Agema (PVV) naar het kleine bejaardenhuis van vroeger tijdens de begrotingsbehandeling van VWS. Dat was niet zo goed als Agema denkt. Een deel van die huizen functioneerde niet goed en moest gaan fuseren om goede kwaliteit van zorg te kunnen leveren. Meer van deze tijd waren de vragen van deelnemers uit de eerstelijn en de jeugdzorg, waar personen (bij voorbeeld huisartsen) of kleine organisatorische eenheden voor de vraag staan of ze het alleen wel aan kunnen.
De afweging is dan of je autonomie wilt inleveren om door samenwerking het beter te doen. We kwamen op een aantal criteria, die bij de afweging gebruikt kunnen worden:
– Heb je voor het bieden van continuïteit in de zorg anderen nodig?
– Heb je voor het bieden van voldoende kwaliteit van zorg anderen nodig?
– Heb je voor goede ondersteuning van je primaire proces een grotere schaal nodig?
– Is het nodig je met anderen te verbinden om voldoende externe kracht in het behartigen van je belangen te hebben?
– Kun je je werk samen met anderen beter organiseren?
– Is er een uitruil mogelijk, waarbij jij de andere partij iets kunt bieden en hij iets voor jou heeft, waar je samen, maar vooral jullie cliënten beter van worden?
Bevestigende antwoorden op deze vragen leiden bij voorbeeld in de eerstelijn tot groepspraktijken, gezondheidscentra en samenwerking van huisartsen met eerstelijnspsychologen.
Een heel andere invalshoek is de samenwerking tussen organisaties, die al een forse omvang hebben. Dan kan de neiging om steeds groter te groeien gaan overheersen. Een toezichthouder in het gezelschap vroeg zich af of er een soort toetsingscriteria zijn, waaraan je kunt toetsen of samenwerking nuttig is en het beoogde doel realiseert. Bij fusies blijkt immers vaak dat het beoogde doel niet bereikt wordt en de voorspelde synergievoordelen veel langer uitblijven. Als bij een fusie bij voorbeeld voorspeld wordt dat binnen twee jaar tenminste 10% op backoffice en faciliteiten bespaard kan worden, dan ben je een spekkoper als na zes jaar 4% besparing is bereikt.
Wat voor vragen stel je nu als toezichthouder aan de raad van bestuur als deze met ideeën over samenwerking met andere organisaties komen. We kwamen gisterenavond tot het volgende (niet uitputtende) lijstje:
– Wat levert de samenwerking voor onze cliënten op?
– Wat levert de samenwerking voor onze medewerkers op?
– Welk rendement verwachten we in kwaliteit, geld en plezier in het werk?
– Moeten we dit (bij voorbeeld vastgoed beheren) wel zelf doen of door fusie binnenhalen? Of kunnen we het beter uitbesteden aan een ander die er alle verstand van heeft?
– Welk probleem lossen we op met de samenwerking?
– Organiseren we het probleem niet mee in de samenwerking?
– Welke nieuwe problemen gaat de samenwerking opleveren?
– Wat gaat er verloren als we met die ander gaan samenwerken?
– Bij fusie: gaat de fusie ook door als jij als bestuurder het veld moet ruimen?
– Hoe erg is het als de samenwerking niet doorgaat?
– Noem eens een aantal argumenten om deze samenwerking niet aan te gaan?
– Welke mijlpalen kunnen we benoemen aan de hand waarvan we het proces tot samenwerking kunnen monitoren?
– Welke meetpunten zijn er als de samenwerking er is om te kijken of de doelen gerealiseerd worden? Waar liggen deze in de tijd?
– Waar liggen ‘points of no return’? Wanneer kunnen we nog stoppen? En wat zijn de consequenties als we halverwege stoppen?
Het aardige van de dialoog gisteren was dat we dit lijstje maakten vanuit het perspectief van de toezichthouder, maar dat het ook heel bruikbaar bleek voor de aanwezige managers en beleidsmensen om hun baas te bevragen als zij opdracht krijgen om een samenwerking te onderzoeken.
Er kwam tijdens de workshop nog veel meer aan de orde, maar voor één blog is dit wel genoeg.
Naschrift: De datum voor de volgende workshop is inmiddels bekend.
Dat wordt 2 februari 2012.