Self-monitoring in het organisatieadvieswerk
Datum: 27-04-2011
Self-monitoring in het organisatieadvieswerk
Is zelfreflectie een noodzakelijke vaardigheid in het organisatieadvieswerk? Kun je als adviseur beter presteren als je een hoog reflecterend vermogen hebt? Waarderen de klanten dit vermogen?
Ik was geneigd om deze drie vragen met ‘ja’’ beantwoorden. Totdat ik er preciezer bij achttien adviseurs naar kon kijken. Ik kom tot conclusie dat over de waarde van zelfreflectie minimaal een aantal nuancerende opmerkingen is te maken.
Het onderzoek gaat specifiek over het naar jezelf kunnen kijken terwijl je in gesprek met anderen bent. Je bekijkt je eigen handelen, heroverweegt en stuurt je handelen zo nodig bij. Dat wordt ‘reflectie in de handelende situatie’ genoemd. In het Engels bekend als het door Schön beschreven begrip: ‘reflection in action’. In de sociale psychologie is er een gelijkend begrip: self-monitoring. Snyder omschrijft self-monitoring als de mate waarin mensen hun gedrag en aanwezigheid kunnen observeren, bijsturen en controleren.
Snyder heeft samen met Gangestad een test ontwikkeld die een onderscheid kan maken tussen een hoge en lage mate van self-monitoring: high self-monitors en low self-monitors. Dat er een verschil is in de mate van self-monitoring is in wetenschappelijke kring inmiddels geen issue meer maar de waardering voor de mate van self-monitoring is nog wel onderwerp van debat. High self-monitors passen zich aan de situatie aan. Ze worden wel als sociale kameleons getypeerd, waarbij men zich af kan vragen wat de ‘echte’, authentieke kleur is. Terwijl low self-monitors meer aan zichzelf trouw blijven, wat dan weer als inflexibel kan worden gezien.
Hoe zit dat onder adviseurs? Is er een verschil in de mate van self-monitoring? Bij de achttien adviseurs die bij het onderzoek zijn betrokken, komt zowel een hoge als een lage mate van self-monitoring voor. De meerderheid komt uit de test als high self-monitor (elf adviseurs); zeven adviseurs als low self-monitor.
Zijn de high self-monitors tevreden en gelukkig met zichzelf? Nou, dat valt enigszins tegen. Als ze vermoeid zijn, ervaren ze zichzelf als piekeraar. Een adviseur spreekt zelfs van het ‘slapeloze nachten-effect’. Ook lukt niet altijd om zich direct in de actie adequaat aan te passen en dan blijven ze in hun gedachten hangen. Sommige adviseurs zijn (extreem) kritisch op zichzelf en zijn achteraf nog bezig met wat ze (nog) beter hadden kunnen doen.
Het zijn van low self-monitor is ook niet altijd een pretje. Door vervelende ervaringen hebben ze geleerd dat ze wel het beste idee kunnen hebben, maar dat het nog niet gezegd is dat anderen daarmee instemmen. Adviseurs met een lage mate van self-monitoring vinden het veelal ook moeilijk om een beeld over zichzelf te krijgen.
En de klanten van deze adviseurs, hoe evalueren en waarderen zij de inbreng en het optreden van de adviseurs? De adviseurs die in het onderzoek positief door klanten zijn geëvalueerd, blijken allemaal een hoge mate van self-monitoring te hebben. Maar het omgekeerde blijkt niet te kloppen: adviseurs met een hoge mate van self-monitoring zijn niet allemaal positief beoordeeld. Het verschil is wel dat high self-monitors met een negatieve beoordeling, direct na het gesprek met hun klant konden aangeven wat zij – in hun ogen – niet goed hadden gedaan en waarom. Terwijl adviseurs met een lage mate van self-monitoring dat heel lastig vonden.
Al met al denk ik dat het voor adviseurs belangrijk is om zich bewust te zijn van hun mate van self-monitoring. In het organisatieadviesvak is het belangrijk om tijdens de interactie te kunnen schakelen. Klanten verwachten geen dogmatisch ingestelde adviseur. Maar enige vasthoudendheid en oorspronkelijkheid wordt zeker op prijs gesteld. Het lijkt me dus niet nodig om allemaal te streven naar een hoge of juist lage mate van self-monitoring. Je hebt er meer aan als je je eigen gedrag kunt plaatsen.