Ik een professional?
Datum: 07-10-2009
Ik een professional?
Binnen C3 zijn we bezig met hoe professionals en bestuurders zich tot elkaar verhouden. Kunnen ze samen meer dan alleen? Wanneer zijn ze in staat om ‘op te denken’, elkaar te inspireren in plaats van elkaar als ‘lastpakken’ te beschouwen? Deze vragen brengen mij terug in de tijd. De tijd dat ik zelf zorgprofessional was. Wat inspireerde mij en vooral wat niet?
Als professional, in mijn geval fysiotherapeut in de gehandicaptenzorg, voelde ik destijds de meeste aansluiting bij mijn vakgenoten. Vakgenoten binnen en buiten de instelling. Ik bekeek en besprak hoe zij behandelden, met protocollen en richtlijnen omgingen en welke nieuwe hulpmiddelen en aanpassingen ze gebruikten. Daarmee nam ik mezelf de maat en ook de maat van mijn teamgenoten. Is dat professioneel? Van mijzelf? Van het team? En wat was de rol van onze leidinggevende?
Onze leidinggevende was geen fysiotherapeut. Dat was prettig, want in een team van dames is ieder bij voorkeur gelijk. Vanuit dat principe van gelijkheid konden we het goed redden. Ideeën die geld kostten, gingen naar het managementteam. Met een uitgebreide argumentatie. Onze leidinggevende deed zijn best om onze initiatieven groen licht te laten geven. Er kwam eigenlijk altijd een fiat. Dat was onze belangrijkste relatie met het management: geld voor nieuwe ideeën.
Achteraf vind ik opvallend dat het management zelden iets van ons wilde – in die tijd. Dat lag anders bij de andere disciplines. Die hadden natuurlijk ook ideeën. Meestal leidde dat tot mooie nieuwe initiatieven; soms ontstond er strijd. Een welles, nietes. En dan trad de leidinggevende op. Want onrust, dat was niet gewenst.
Het leven als professional was er één van dagelijkse gerichtheid op de bewoners (destijds een intramurale setting): van behandeling tot orthopedische schoenen en aangepaste rolstoelen. En gerichtheid op de medewerkers die de dagelijkse zorg en begeleiding voor de bewoners hebben; soms op familieleden.
We hadden een fijn team, vol ambitie, altijd op zoek naar nieuwigheden. Op een gegeven moment kregen we een beloning van het management. We mochten als-succesvol-team gezellig uit eten. Achteraf bezien lag daar het hoogtepunt van het team. Daarna is het team uit elkaar gevallen. Het ‘hart’ viel uit het team en met de nieuwe aanwas ontstond een wat andere mores.
Vervolgens kwam de omslag vanuit het management: nieuwe ideeën, waarop ditmaal wij ons moesten aanpassen. Dat was andere koek. Geen uitwisseling meer met vakgenoten in andere instellingen. Ook kwamen de ideeën om ons los te koppelen van de instelling en ons te verzelfstandigen. Dat bracht reuring en wat ik noem: ‘moerasgassen’. Dat betekent dat er erg veel tijd ging zitten in gedoe, intern gepraat. Gedoe dat we er ook zelf van maakten. Dat leidt af van je primaire gerichtheid op bewoners en is ook erg vermoeiend.
Zo terugkijkend is het niet zo makkelijk om professional te zijn. Als iets werd opgelegd, moest je goed uitkijken dat je ‘professionele zijn’ niet als kind met het badwater werd weggegooid. Hoe moest je dat verwoordden en stond je per definitie niet op achterstand omdat leidinggevenden dat ‘professionele zijn’ ter discussie wilden stellen? Om dan uit de moerasgassensfeer te blijven, is een grote opgave. De beste herinneringen heb ik aan het ‘teamwork’. Het team met de vleugeltjes en met de leidinggevende die geen behoefte had aan een kooitje.