Dokters en docenten
Datum:28-04-2010
Dokters en docenten
De laatste tijd heb ik toevallig naast zorg ook met onderwijs te maken. Ik spreek met verschillende mensen uit het onderwijs over de docent als professional. Het is interessant om te kijken naar overeenkomsten en verschillen tussen zorgverleners en leraren. Voor de alliteratie heb ik het over dokters en docenten, zonder daarmee anderen te willen uitsluiten.
Als we de definitie van Abbott (1988) volgen zijn beiden professional. ‘ Ze maken deel uit van een groep met specifieke opleiding en training, die ietwat abstracte kennis toepast in concrete gevallen’.
Bij de toepassing van die kennis is de professional autonoom. De keuzen die de dokter in de spreekkamer en de docent in de klas maakt, zijn gebaseerd op die abstracte kennis en de persoonlijke toepassing daarvan. De persoonlijke afweging ligt bij de professional. Niemand ander kan en mag die keuze maken en een andere professional zal een andere afweging maken.
Om professionele autonomie niet tot willekeur te laten leiden moet de professional zich aantoonbaar scholen en zijn keuzen achteraf kunnen verantwoorden.
De autonome keuze en de verantwoording achteraf geldt voor dokter en docent. Voor de dokter geldt dat hij zijn ‘license tot operate’ alleen behoudt als hij kan aantonen zich voldoende bij te scholen. Heeft hij niet genoeg studiepunten en/of werkt hij niet meer genoeg in de praktijk, dan verliest hij zijn registratie in het BIG. Die verplichte bijscholing, puntentelling en een register van bevoegde professionals zijn er voor docenten nog niet. Het bijhouden van het vak is dus bij dokters strikter geregeld dan bij docenten.
Er zit ook een verschil in de autonomie op de werkvloer. De dokter werkt steeds minder alleen. Hij is onderdeel van een team en legt zijn diagnose vast. Anderen kunnen dat waarnemen en/of een rol vervullen in de behandeling, gestoeld op de diagnose. Er zijn dus steeds meer andere zorgverleners, die kunnen zien wat de dokter in de spreekkamer heeft uitgevoerd en daar wat van kunnen vinden. Bij de docent is dat niet zo. Hij staat alleen voor de klas en wat hij daar doet kan niet door andere onderwijsprofessionals worden gezien en beoordeeld. Tenzij er iemand achter in de klas gaat zitten, maar dan is de kans groot dat de docent zich anders gedraagt.
De professionele autonomie van de docent op de werkvloer is dus groter dan die van de dokter.
Maatschappelijk zien we het omgekeerde. De beroepsverenigingen van dokters zijn zeer machtig. Zij bepalen de toelating tot het vak, de voorwaarden voor registratie en de protocollen en standaarden. Professionele normen worden door de overheid overgenomen en tot onderwerp van toezicht gemaakt. Het is ondenkbaar (en ongewenst) dat de overheid bepaalt hoe er door de dokter in de spreekkamer gehandeld moet worden. De overheid wil dat niet, maar de professionals zouden het ook met succes tegen kunnen houden.
Hoe anders is dat in het onderwijs. Organisaties van docenten zijn vooral vakbonden, die strijden voor goede arbeidsvoorwaarden. Het zijn geen beroepsverenigingen, die de standaarden en protocollen voor het vak bepalen. Dat zou ook niet door de overheid geaccepteerd worden. Het is juist omgekeerd. Iedere keer bedenkt de politiek andere leermethoden en legt het ministerie die op aan de docenten. De commissie Dijsselbloem heeft aangetoond hoe rampzalig die opeenvolging van politieke protocollen en standaarden is geweest voor de kwaliteit van het onderwijs. Merkwaardig is dat docenten als professionele groep daar nooit massaal tegen te hoop zijn gelopen, niet geweigerd hebben die protocollen toe te passen en al helemaal niet eigen protocollen heeft ontwikkeld. Waar de professionele macht van dokters in deze zin te groot is, is die van docenten te klein. Daardoor ontstaat er geen goed evenwicht tussen professionele en publieke opvattingen over het onderwijs, maar overheersen de laatste.
Een parallel is er weer wel als het gaat om gedrag en uiten van de autonomie. Daar zijn dokters en docenten niet anders dan andere professionals. Ze zijn de kern van de dienstverlening in de sector, ze zijn en voelen zich onmisbaar. Ze hebben de neiging autonoom en ongepast gedrag ook daar te vertonen waar dat niet op de professie stoelt (je niet aan regels houden, te laat komen, geen gezag aanvaarden. Ze zijn snel emotioneel. Ze begrijpen het functioneren van een organisatie niet en hebben daar lak aan, want ze zijn er voor de patiënt of de leerling. En ze hebben om die reden wantrouwen tegen managers).
Zo is er een aardige vergelijking tussen beide soorten professionals te maken. Waarbij ik het merkwaardigste verschil vind dat dokters nooit publieke richtlijnen voor hun vak zullen accepteren, terwijl docenten steeds braaf de politieke en publieke richtlijnen in hun klas gaan uitvoeren. Ook al vinden ze dat het niet deugt. Als het rapport van Dijsselbloem iets heeft aangetoond, dan is het wel dat de professionals vooraf konden beredeneren waarom de volgende onderwijshervorming niet deugde, maar deze niet met hun beroepsorganisatie hebben tegengehouden en op individueel niveau braaf hebben uitgevoerd. Dat zou dokters nooit overkomen.