De nieuwe richtlijn beroerte is (bijna) uit
Datum: 12-03-2009
De nieuwe richtlijn beroerte is (bijna) uit
In Nederland worden naar schatting 40.000 mensen per jaar door een eerste beroerte getroffen. Het RIVM geeft in het Nationaal Kompas Volksgezondheid aan dat in 2003 33.600 mensen voor de eerste keer een beroerte kregen. In totaal waren er in 2003 216.500 mensen met een beroerte. De verwachting is dat het aantal mensen met een beroerte tussen 2005 en 2025 met ruim 40% stijgt.
Aangezien het er bij een beroerte op aan komt, wat in de eerste periode gedaan wordt, is het uitermate belangrijk dat zorgprofessionals en hun managers zich over de behandelmogelijkheden informeren. Daarnaast levert een beroerte veelal restverschijnselen op in allerlei soorten en maten. Die adequaat behandelen of begeleiden heeft grote impact op de kwaliteit van leven van mensen die een beroerte hebben gehad en voor diens familie.
De nieuwe richtlijn beroerte is een aanvulling op de richtlijn uit 2000. Er zijn nieuwe thema’s onderzocht naar aanleiding van problemen in de praktijk. Maar er zijn ook belangrijke nieuwe, op wetenschappelijk onderzoek gestoelde ontwikkelingen in de richtlijn opgenomen. Ik noem een aantal uitkomsten, die ik opvallend vind:
Trombolyse heeft gunstig effect tot 3 – 4,5 uur na herseninfarct:
Als de beroerte net heeft plaatsgevonden – de acute fase – is het van belang zo snel mogelijk te beginnen met een trombolyse. Door een trombolyse worden stolsels in de hersenvaten opgelost en is de schade minder. Des te eerder je erbij bent des te beter. Daarom heeft de Hartstichting ook allerlei ‘reclamespotjes’ om ons te informeren over de verschijnselen bij een beroerte.
Mobilisatie binnen 24 uur:
Vroeger was het zo dat je met een beroerte rust moest houden. Dat is al enige tijd niet meer aan de orde: zo snel als mogelijk uit het bed, is nu het devies.
Slikscreening belangrijk:
Een verschijnsel bij een beroerte kan een probleem met het slikken zijn. Naast de kans op tekort vocht binnen krijgen, is er ook een kans op verslikking en daardoor weer allerlei nare bijverschijnselen. Er is een relatief eenvoudige test (slikscreening) die makkelijk is aan te leren door zorgprofessionals. Het is zaak om die test te leren uitvoeren, zodat zo nodig passende maatregelen kunnen worden getroffen om makkelijker te kunnen slikken en bijvoorbeeld longproblemen door verslikking te voorkomen.
Intensief oefenen:
Als er problemen met het bewegen zijn, dan moet er worden getraind. Die training start zo snel mogelijk na het infarct en duurt zo’n 12 weken (de revalidatiefase). Twee keer per dag minimaal 20 tot 30 minuten oefenen onder begeleiding van een fysiotherapeut of ergotherapeut. Niet alleen doordeweeks; ook in het weekend!
Het herstel blijkt vooral tot stand te komen door beter met ‘functieverlies’ om te gaan. Qua behandelmethode is NDT niet beter dan andere behandelmethoden. Voor mij een verrassende uitkomst; zelf ben ik ooit ook in de behandelmethode NDT opgeleid maar dan in de variant voor kinderen. Zie hiervoor ook het weblog van collega Ben.
Afasietherapie werkt:
Wat voor problemen in het bewegen geldt, geldt ook voor problemen bij communicatie: het spreken, lezen, schrijven en begrijpen van taal. Ook hier is belangrijk, dat snel na het ontstaan van beroerte gestart wordt met de therapie: minimaal 2 uur per week logopedie en 1,5 uur per dag zelf en met hulp van anderen trainen.
Een beroerte krijg je niet alleen:
De impact van een beroerte betreft vaak niet alleen de persoon in kwestie zelf. Ook de familie krijgt met de verschijnselen te maken. Daarom is er steeds meer aandacht voor voorlichting op maat, ook voor familie. Bij een ernstige beroerte kan de partner sterk belast worden. Die mate van belasting is te meten en er wordt aangeraden om dat dan ook te doen. Desgewenst kan tijdig hulp aan de partner worden geboden; ter ontlasting van de dagelijkse zorg of voor de eigen problemen.
De chronische fase onderbelicht:
Na ongeveer een half jaar tot een jaar wordt duidelijk wat de restverschijnselen zijn. Het is dan aan de orde om te bepalen hoe daarmee het beste kan worden omgegaan. Vervolgens is het ‘medische circuit’ klaar. Maar de persoon in kwestie en zijn familie gaan door. Veelal met ups en downs. Het is zaak de downs te voorkomen. Daar is nog niet zo heel veel over bekend. De meningen zijn er ook nog verschillend over. De huisarts zou een belangrijke rol in deze fase kunnen spelen. Een gespecialiseerd aanspreekpunt (steunpunt) waarop je terug kunt vallen, is ook een mogelijkheid.
Tot zover enkele belangrijke aanvullingen in de nieuwe richtlijn. De vraag is vervolgens: hoe ga je deze belangrijke nieuwe inzichten invoeren in de dagelijkse praktijk? Hoe zorg je er als zorgprofessional voor, dat je zo goed mogelijk zorg kunt leveren? Daar valt nog wel wat over te zeggen. Dat komt in de volgende weblog.
Tot slot nog een weetje:
Waarom is de richtlijn (bijna) uit? Bij het goedkeuren van een richtlijn zijn maar liefst 24 verenigingen en instanties betrokken! Die moeten er allemaal iets van vinden. Ook in de medische wereld wordt het poldermodel hoog gehouden.