Een goede toezichthouder is een pessimist

Datum: 09-04-2013

Een goede toezichthouder is een pessimist

Regelmatig berichten de media over projecten die met groot optimisme begonnen zijn maar niet goed aflopen. Het project wordt veel te duur, duurt te lang en de resultaten vallen tegen. In mijn eerdere blog over de onmacht van de toezichthouder heb ik er al een paar genoemd. Van recente datum zijn de nutteloze en vuile energiecentrale van Rendo in Steenwijk en de gasrotonde van Gasunie in Groningen. Het Rijksmuseum is in zekere zin ook zo’n project alleen worden daar de resultaten geprezen en slaagt Win Pijbes erin door goede publiciteit het nadeel om te zetten in een voordeel (‘het resultaat is de lange duur en de hoge kosten helemaal waard’).

Hoe komt het toch dat zo veel plannen in jubelstemming beginnen en uiteindelijk niet of in mineur eindigen? Een van de redenen is volgens mij dat bestuurders per definitie optimisten zijn.
Dat moet ook wel, want zonder optimisme en een flinke dosis zelfoverschatting bereik je in geen enkele sector de top van de bestuurlijke apenrots. Bij dat optimisme hoort dat je successen aan jezelf toeschrijft en mislukkingen aan de omstandigheden, tegenwerking en het slecht functioneren van anderen. Het komt dan ook bijna nooit voor dat een bestuurder die verantwoordelijk is voor een groots plan jaren later bij de mislukking zegt; ‘Ja dat was stom van mij, ik heb de voordelen overschat en de risico’s onderschat/weggepoetst’. Meestal ligt het eraan dat anderen het niet begrepen en/of verkeerd hebben gedaan. De opmerking van Balkenende dat hij ‘met de kennis van nu’ anders gehandeld zou hebben rond de inval in Irak, is zo bezien al een ruimhartige schuldbekentenis (al denk ik nog steeds dat hij ook met de kennis van toen anders had kunnen handelen).

Als bestuurders per definitie optimisten zijn, dan weten we dat ze bij alles wat ze graag willen de positieve kant zullen benadrukken en de risico’s zullen verkleinen. Dat kan bewust of onbewust zijn of een combinatie van beide. In het ABC van Denkfouten dat Suzanne Weusten van de Argumentenfabriek recent in de Volkskrant publiceerde (en terug te lezen op de website van De Argumentenfabriek) wordt een aantal denkfouten genoemd, die bijdragen aan dit positivisme:
Conformation bias: zoeken van bevestiging van ons eigen gelijk;
Kokerillusie: overschatten van het toekomstig geluk;
Lake Wobegon effect: we vinden alleen onszelf enorm goed;
Selectieve waarneming: we zien wat we willen zien.
In combinatie met groepsdenken leidt dat vaak tot opstellen en goedkeuren van veel te optimistische plannen.

Als die plannen mislukken, is nu vaak de reactie dat ‘de toezichthouders weer hebben zitten slapen’. Ik denk dat dit meestal een onjuiste gevolgtrekking is. In de casussen, die ik onderzocht heb en uit openbare berichten over andere zaken blijkt meestal dat de toezichthouders zeer betrokken waren, maar meegingen in het optimisme en zelf ook enthousiast werden over het project, waardoor de toezichthouders ook de risico’s bagatelliseerden of daar niet op doorvroegen. Daarbij speelt groepsdenken (G uit het ABC van Suzanne Weusten) eveneens een grote rol. Dat is niet zo onbegrijpelijk, omdat grote delen van raden van toezicht en gehele raden van commissarissen bestaan uit voormalige bestuurders, rasoptimisten dus.

Als de ene optimist toezicht moet houden op de andere optimist, dan valt te voorspellen dat het toezicht niet kritisch genoeg zal zijn. De aard van een persoon verandert niet als hij na een werkzaam leven als optimistische ‘macher’ nu een andere ‘macher’ moet inperken in wilde plannen. Tegenkracht moet dus komen van anderen in het toezicht, van mensen met een meer reflectieve of tobberige levenshouding. Maar dat zijn meestal niet de machtigsten in RvT/RvC.

Winston Churchill heeft ooit gezegd: ‘The pessimist sees difficulty in every opportunity. The optimist sees the opportunity in every difficulty’.
Het optimisme van de bestuurder behoeft dus de tegenkracht van een pessimistische toezichthouder. Waar de bestuurder 'opportunities' ziet, zal de toezichthouder vooral door moeten zeuren over de 'difficulties' van het plan. Dat zal het toezicht in alle sectoren fors verbeteren, al wordt het wel een stuk ongezelliger aan de toezichttafel.

Deze beschouwing leidt dus tot een duidelijke functie-eis voor toezichthouders in profit en not for profit, maar ook in Kamer, Provinciale Staten en Gemeenteraad:
‘Een goede toezichthouder is een pessimist.’

Laat een reactie achter