NSOB Rapport ‘Participeren in partnerships VWS’ 2
Datum: 10-08-2018
NSOB Rapport ‘Participeren in partnerships VWS’ 2
In mijn vorige blog over het NSOB-rapport over partnerships van VWS heb ik aangekaart dat de NSOB voorbijgaat aan de vraag of samenwerken van VWS met de sector via partnerships principieel wel kan. Ook heb ik mij erover verbaasd dat wel de baten gezocht worden, maar dat er niets gezegd wordt over de kosten. Maar wat staat er dan wel in het rapport? En is dat de moeite waard.
Het rapport geeft in hoofdstuk 2 een goede beschrijving van de vier programma’s. Dat is belangrijk om het geheugen op te frissen en te herinneren hoe het ook al weer zat. In hoofdstuk 3.7 wordt gekeken wat de programma’s eigenlijk hebben opgeleverd. De onderzoekers doen hun uiterste best om positieve resultaten te vinden, maar ik vind ze op Sneller Beter na, nogal tegenvallen. Het valt me ook op dat ieder volgend programma minder resultaten oplevert en dat de ‘resultaten’ in steeds softere bewoordingen worden geformuleerd.
Sneller Beter leverde een landelijk veiligheidsmanagementsysteem voor ziekenhuizen op. Mede daardoor daalde het aantal vermijdbare sterfgevallen spectaculair. En er kwamen prestatie-indicatoren voor kwaliteit en veiligheid. Dat zijn goede landelijk bruikbare resultaten, die de (ziekenhuis)zorg in heel Nederland beter maakt. Het is tegelijk een brevet van onvermogen van de ziekenhuizen en de medisch specialisten dat ze niet zelf het initiatief hebben genomen om tot deze verbeteringen te komen, maar afhankelijk waren van Shell en VWS. Dat is nogal paradoxaal als op principiële gronden ingrijpen van VWS ongewenst is, omdat de sector zelf verantwoordelijk is voor kwaliteit.
In voor Zorg! leverde al minder op. Dat kwam in de eerste plaats doordat niet gewerkt werd aan een landelijk systeem, maar er een heel circus was om via Vilans subsidie te krijgen voor verbeteringen op instellingsniveau. De onderzoekers komen als resultaat van In voor Zorg! dan ook niet verder dan ‘kennisverspreiding, -deling en -verrijking’.
Het Experiment Regelarme Instellingen is in mijn ogen volkomen mislukt. De huidige trojka op het ministerie heeft niet voor niets weer een programma opgesteld om de bureaucratie tegen te gaan. De onderzoekers signaleren ook dat een deel van de administratieve lasten door ERAI alleen maar verschoven zijn van aanbieders naar ZBO’s. Maar er is wel iets bereikt. Op pagina 47 en 48 van het rapport zijn zeven daadwerkelijke verbeteringen door ERAI opgenomen.
Voor Waardigheid en Trots kunnen de onderzoekers geen concrete resultaten benoemen.
De onderzoekers analyseren uitgebreid hoe de programma’s verliepen en wat de belemmeringen waren. Dat waren onder andere:
- Asymmetrie in de relatie. VWS wilde gelijkwaardig samenwerken, maar werkte ook top-down (m.u.v. ERAI) en bepaalde het programma en het geld. In de woorden van de onderzoekers was VWS dus zowel partner als principaal.
- Meedoen. In een samenwerkingsrelatie moet het voor iedereen mogelijk zijn om niet langer mee te doen. Hier is een ander soort asymmetrie. Zorgorganisaties konden wel uit het programma stappen en VWS niet.
- Eisen stellen. Omgekeerd kon VWS aan al zijn ‘samenwerkingspartners’ eisen stellen en konden die partners geen eisen aan VWS stellen.
- Externe partijen. In drie van de vier programma’s werden externen ingeschakeld om de sector op gang te krijgen en wordt de expertise binnen de sector genegeerd.
- Inclusie en Exclusie. VWS wilde dat zo veel mogelijk instellingen meededen, maar sloten ook allerlei partijen buiten. Verzekeraars, branche- en beroepsorganisaties, ondersteunende partijen en ZBO’s werden buitengesloten. Voor professionals was nauwelijks een rol. Ze mochten o.a. in Sneller Beter achteraan aansluiten.
- Belonen en straffen. De programma’s waren gericht op belonen van goed gedrag, maar er waren ook mogelijkheden om te straffen, bij voorbeeld door naming en shaming.
- Botsing met de reguliere overheidsinterventies. De IGJ en de NZa (die ook buitengesloten waren) voerden gewoon hun reguliere taak uit. Zo kon het gebeuren dat een verpleeghuis de ene week geprezen werd door Van Rijn vanwege medewerking aan Waardigheid en Trots en de volgende week op de zwarte lijst van de IGJ stond.
- Experimenteren versus resultaten meten. M.u.v. Sneller Beter zijn alle programma’s onder druk van de Kamer tot stand gekomen. Die wil dus resultaten zien, daarom moet er gemeten en gerapporteerd worden. Dat verdraagt zich niet met experimenteren en iets uitproberen.
- Succes in het ‘veld’. Volgens de onderzoekers hebben de programma’s de sector goed bereikt. Zorgorganisaties zijn ‘in beweging gekomen’.
- Hofhouding. De onderzoekers noemen terloops dat mensen uit de sector tevreden zijn over de programma’s omdat ze de minister en de gezanten hebben mogen ontmoeten en omdat ambtenaren het veld in zijn gegaan en nu de sector begrijpen. In het rapport wordt dit positief geduid. Ik zie dat omgekeerd. Als ambtenaren dit soort programma’s nodig hebben om in het veld te komen, dan is er iets goed mis op het ministerie. En kennelijk wordt de leiding van grote en kleine zorgbedrijven blij als ze tot de hofhouding van de minister mogen behoren. Ook dat geeft te denken.
Het rapport geeft in hoofdstuk 4 een aantal lessen voor de toekomst. Uiteraard ontbreekt de les dat VWS van dit soort programma’s af moet zien. Maar als je als (verkeerde) werkelijkheid accepteert dat VWS dit soort beleidsprogramma’s doet, dan zijn de lessen heel nuttig.
Eigenlijk zijn ze nog veel nuttiger voor gemeenten in het sociale domein. In tegenstelling tot VWS in de zorg, zijn gemeenten wel verantwoordelijk en leidend in het sociale domein. Net als VWS zoeken gemeenten naar de goede relatie tussen de gemeenten en de aanbieders. Als ze niet kiezen voor zelf doen, contracteren of aanbesteden maar voor samenwerking, dan zijn de lessen van de NSOB in hoofdstuk 4 zeer zinvol.
Het lijkt me dan ook heel nuttig als VNG en NSOB op basis van dit rapport aan tafel gaan zitten en komen tot praktische richtlijnen voor gemeenten om samen te werken met veldpartijen in het sociaal domein. Zo is het NSOB-rapport op een heel andere manier ook nog maatschappelijk relevant.