Over toegevoegde waarde en failliete adviesbureaus
Datum: 17-02-2010
Over toegevoegde waarde en failliete adviesbureaus
Afgelopen week kwam het bericht dat Prismant en zijn kompanen surséance van betaling hebben aangevraagd. Een paar maanden eerder is dat Zorgconsult overkomen. Dit zijn nare berichten, die ieder een eigen achtergrond hebben. Maar dit zijn niet alleen problemen van adviesorganisaties in de zorg.
In 2009 waren er 1800 faillissementen in de zakelijke dienstverlening, dus bij de uitzend- en detacheringsorganisaties, ICT-bedrijven èn organisatieadviesbureaus. Management en Consulting meldt vandaag de cijfers van het CBS en concludeert dat het aantal faillissementen vorig jaar met ruim de helft is toegenomen. Wat betekent dit voor C3, denk ik dan.
Een blik op de opdrachtenportefeuille leert, dat wij bij C3 geen klagen hebben. En we houden de vinger aan de pols. We kennen onze prognose en we weten wat we waaraan uitgeven. Als de nood aan de man komt, dan weten we waar we moeten snijden om te overleven.
Maar wat is de wereld achter de cijfers? De crisis is er en de broekriem wordt aangehaald, jazeker. Toch is er ook iets anders. Als ik het advieswerk vergelijk met zo’n vijftien jaar geleden, dan is de deskundigheid in de (zorg)organisaties op management en organiseergebied enorm toegenomen. Dat betekent dat je als adviseur continu bezig moet zijn met je toegevoegde waarde. En eigenlijk is dat heerlijk, want dan gaat het over het vak!
Ik werk met regelmaat voor oud-collega’s die in een bestuurdersrol of stafrol zijn terechtgekomen, na hun ‘leven als consultant’. Met hen spreek ik ook in termen van toegevoegde waarde: waar zit mijn toegevoegde waarde? Voegt mijn waarde nog wel toe, kan ik niet beter stoppen? Of: als je me te weinig uren (en dus geld) geeft, kan ik geen toegevoegde waarde bieden. Zo gaat dat. En bij C3 zijn we ook elke week bezig met dat begrip ‘toegevoegde waarde’. Op de vrijdagochtenden als niet de klant maar de adviseur(s) in relatie tot die klanten centraal staan.
Nu kan ik me niet voorstellen, dat alle failliete organisatieadviesbureaus totaal geen toegevoegde waarde leverden. Nou ja, misschien zaten er een paar bij waarop alle stereotiepen over adviseurs van toepassing zijn. Maar ik denk dat het op dit moment ook het verdienmodel van organisatieadviseurs is, dat onder druk staat. Klanten weten vaak weinig over dat verdienmodel, als ze niet uit de consultancy komen. En dat levert (voor)oordelen op. We kunnen over dat verdienmodel, ook bij C3, opener zijn.
Een poging tot openheid doet Rob de Laat in het Financieel Dagblad van 29 december 2009. Hij stelt: ‘Als we de balkenendenorm (euro 181.000) als uitgangspunt nemen met een bureaumarge van 30%, komt een reëel maximum jaartarief op euro 235.300. Dat is een meer dan uitstekend inkomen binnen de publieke sector. Bij 1400 declarabele uren in 39 werkweken van 36 uur levert dat een maximumuurtarief op van euro 168,07 (euro 235.300/1400).’
Nu is De Laat een detacheerder, althans dat denk ik. Want zowel bij C3 als bij Deloitte heb ik nooit een target van 1400 uur per jaar aan mijn broek gehad. Als je weet hoe het werk in elkaar zit, dan kan dat ook niet. Het is: èn opdrachten doen, èn je netwerk onderhouden, èn diensten ontwikkelen, èn acquireren, èn je vak bijhouden èn voor sommigen ook het bureau draaiende houden. Bij de grotere bureaus is er wat meer arbeidsdeling maar in essentie is het aan iedere adviseur om (deel)taken uit deze opsomming uit te voeren.
Ook de genoemde bedragen vind ik nogal overdreven. Om met de woorden van een zeer ervaren en gerespecteerde adviseur (van een ander bureau) te spreken: van het organisatieadvieswerk ben ik nog nooit rijk geworden.