Positionering en ontwikkeling van de behandelfunctie
Datum: 29-11-2010
Positionering en ontwikkeling van de behandelfunctie
Een aanzet tot dialoog.
Hoe positioneer je de behandelfunctie binnen de V&V en welke onderwerpen komen daarbij aan de orde?
Ik onderscheid de volgende onderwerpen.
1. Visie op behandeling.
2. Het medisch model.
3. Medisch beleid als afgeleide.
4. De regievraag.
5. Vraag en resultaatsturing.
6. Procesgericht organiseren.
7. Kleinschaligheid en autonomie van de cliënt.
1. Visie op behandeling.
Is er een aparte behandelvisie nodig in een verpleeghuis? Ik denk het niet! Uiteraard wil je mensen zorg en behandeling geven die ze nodig hebben en dienen die activiteiten binnen de daarvoor beschikbare middelen (ZZP) gerealiseerd te worden. De cliënt staat als het goed is centraal in de visie van de organisatie. De organisatie geeft aan welke accenten zij legt in de opdracht die zij heeft. Een specifieke visie van de behandelaren is dan niet nodig. De activiteiten van de behandelaren liggen in het verlengde van de visie van de organisatie.
2. Het medische of het agogisch model of een combinatie van beiden.
In de V&V sector functioneren behandeling en verzorging vaak naast elkaar en te weinig als een op elkaar afgestemd geheel. Daaraan ligt vijftig jaar geschiedenis ten grondslag vanaf het begin van de AWBZ (jaren 60). In vijftig jaar heeft zich een professioneel systeem ontwikkeld dat er mede op gericht is zichzelf in stand te houden. Het medisch model heeft hier een grote invloed op. Het medisch model behelst: De burger wordt patiënt, die is ziek, dus er is behandeling nodig. Logisch, maar bij een groot deel van de verpleeg- en verzorgingshuispopulatie is de behandeling niet gericht op genezing, maar op het vergroten van kwaliteit van leven. Daarom dient behandeling niet (altijd) te worden gezien als een genezingsproces, (stelling) maar dient gekeken te worden waar de cliënt waarde (kwaliteit van bestaan) aan ontleend.
3. Medisch beleid als afgeleide.
Het medisch beleid is een afgeleide van je missie, je visie en je strategie en dus geen zelfstandige entiteit binnen de organisatie. Vanzelfsprekend heeft de medische discipline een stem bij het inrichten van het medisch beleid binnen de organisatie. De beroepsvereniging, Verenso, heeft een aantal folders gemaakt over de positie van de medische staf.
Het medisch beleid bestaat uit de beleidslijnen die de artsen hanteren vanuit de verantwoordelijkheid van hun vak en het vastgestelde beleid van de organisatie. Een stelling is dat het medisch ethisch beleid deel uitmaakt van het organisatiebeleid en niet het exclusieve domein is van de medici.
Het vraagstuk voor de raad van bestuur zou dus zijn: Welk beleid moeten we maken en wat zijn daar de medische items in? De vigerende kwaliteitskaders geven voldoende richting om te bepalen voor welke onderwerpen beleid nodig is. De inbreng van de medische staf is daarbij logisch, maar het bestuur stelt het beleid vast. (Stelling.)
4. De regievraag.
Een belangrijk vraagstuk in de coördinatie van zorg en behandeling is de regievraag. Wie voert de regie over de activiteiten die aan en voor de cliënt gedaan worden. De specialist ouderengeneeskunde is dat voor het medisch deel van de behandeling. Deze rol is over het algemeen wel geaccepteerd, maar wordt soms ruim ingevuld. Een goede afstemming met de verzorging blijft aandacht vragen. Die afstemming lijkt minder geïnstitutionaliseerd.
De paramedische ondersteuning lijkt nog voor een groot deel binnen het medisch model te functioneren waarbij zij tamelijk autonoom gepositioneerd zijn. In de klassieke verpleeghuissituatie maken de paramedici tamelijk vanzelfsprekend deel uit van het cliëntproces en is er ook keuzevrijheid van de paramedici om hun bijdrage te leveren.
Voor een goede bedrijfsvoering dient duidelijk gemaakt te worden hoe de paramedische zorg ingezet wordt, wat de indicatie daarvoor is en hoe de inhoudelijke en financiële kaders daarvoor bewaakt worden.
5.Vraag en resultaatsturing.
Bij het bovenstaande speelt vraag en resultaatsturing een belangrijke rol. Vandaag de dag gaat het immers niet meer alleen om het oordeel van de professional maar ook om het resultaat wat de cliënt ervaart, of wenst. Het professionele domein en de autonomie van de cliënt kunnen op gespannen voet staan.
6. Procesgericht organiseren.
Bij zorg met een geografische spreiding is het aan te bevelen om de zorg voor doelgroepen procesgericht te organiseren. Processen gaan door locaties heen. Dat kan de eenduidigheid van de zorg bevorderen. Dit impliceert dat je per specifieke doelgroep aangeeft hoe je de zorg wilt leveren. Bijvoorbeeld de zorg aan PG cliënten.
7. Kleinschaligheid en autonomie van de cliënt.
Een belangrijke context variabele is de ontwikkeling van kleinschalige woonvormen. In een kleinschalige woonvorm past over het algemeen het medisch model in de volle omvang niet zo goed. Bij doorgevoerde kleinschaligheid belt de behandelaar aan en ziet de behandelaar de cliënt op zijn eigen kamer, waar tevens het dossier is.
De ZZP’s geven een financieel kader voor de beschikbare behandeltijd. Het is vervolgens de vraag welke mechanismen gebruikt worden voor het toewijzen van de beschikbare tijd en vooral ook: wie mag daar wat over zeggen. Wie zet de beschikbare tijd in, of geeft daar een indicatie voor af. Welke stem heeft de cliënt daarin?