De prijs van bureaucratie
Datum: 08-11-2017
De prijs van bureaucratie
In zijn columns van 28 oktober jl. en 4 november jl. over de Regeldrangeconomie maakt Frank Kalshoven een interessante economische analyse van de drang van allerlei instanties om regels en administratieve handelingen aan anderen op te leggen. Zowel degene, die de regel met bijbehorende administratieve handeling oplegt, als degene die hem moet uitvoeren, maakt zijn eigen economische afweging. Kalshoven toont overtuigend aan tot welke suboptimalisatie en economische schade dit leidt.
Zijn oplossing van het probleem valt me echter tegen. In plaats van een economische oplossing voor het probleem stelt Frank Kalshoven een typische polderoplossing, namelijk coördinatie, voor.
Volgens mij ligt het meer voor de hand om ‘prijsvorming’ als economisch instrument te gebruiken. Als ik een administratieve handeling van de overheid wil, bijvoorbeeld het afgeven van een paspoort, dan moet ik daarvoor betalen in de vorm van leges. Zelfs bij een verkeersboete verhaalt de overheid zijn administratiekosten op degene die de boete krijgt. Maar als de overheid de burger of een organisatie een administratieve handeling oplegt, dan betaalt die overheid daar niet voor. Misschien wordt het tijd voor een ‘omgekeerde leges’. De overheid betaalt voor iedere bureaucratische en administratieve handeling, die zij burgers en bedrijven oplegt. Alleen handelingen die onmisbaar zijn voor het maatschappelijk verkeer worden van die omgekeerde leges uitgezonderd: de inschrijving in de burgerlijke stand, de inschrijving in het kadaster, de vastlegging van bedrijfsgegevens bij de Kamer van Koophandel en de belastingaangifte. Meer uitzonderingen zijn volgens mij niet nodig.
Een simpele Wet op de Kosten van Administratieve Verplichtingen (WKAV) kan volstaan. Die wet moet dan niet alleen dienen voor de overheid, maar ook voor al haar verzelfstandigde organen, semi-publieke organisaties, bedrijven en burgers. Iedereen, die een ander een administratieve verplichting wil opleggen is verplicht die eerst te beprijzen. Ieder die de verplichting uitvoert en de administratie aanlevert, ontvangt daarvan van de regelgever een vast bedrag per handeling. Dat bedrag moet kostendekkend zijn, dus de regeloplegger moet eerst uitzoeken wat het kost om aan zijn verplichting te voldoen. En zorgen dat hij geld heeft om al die bedragen uit te betalen. Als iedere regeloplegger te voren geconfronteerd wordt met de maatschappelijke kosten van zijn regeldrang en die zelf moet betalen, dan zal volgens mij het aantal regels substantieel afnemen.
Wie moet dat controleren? Aangezien iedere bureaucratische verplichting de markt verstoort, ligt het voor de hand om
bijvoorbeeld de ACM de prijs van iedere bedachte regel vooraf te laten toetsen. Dat vraagt van de regeloplegger diepgaand onderzoek vooraf wat zijn regel kost. (Krijgt hij dan de kosten van dat onderzoek betaald?). Blijft één probleem over: Wie toetst de kosten van de vele regels die de AFM oplegt? Misschien moet dat dan door een Europese instantie gebeuren.
Of dit de oplossing is of een andere, het beprijzen van iedere regel en de daaraan verbonden handelingen lijkt me een betere denkrichting dan gaan polderen. Het principe dat de bedenker van de regel opdraait voor de kosten en niet degene, die hem moet uitvoeren, is noodzakelijk om de regeldrangeconomie werkelijk tot een economie in plaats van een dictatuur van de regelgever te maken.
[…] 8 november 2017 schreef ik een blog over het beprijzen van iedere bureaucratische regel. Aanleiding waren twee columns van Frank […]